Door Albert Prins – Volgend jaar is het 95 jaar geleden toen een ramp van ongekende omvang de streek rond Valthermond in Drenthe het volk en vee teisterde. De sociale omstandigheden in Drenthe waren rond 1900 niet bepaald rooskleurig. Een groot gebied bestond uit arm landbouwgrond, heidegronden en uitgestrekte veenkolonies, zonder dat sprake was van enige industrialisatie van betekenis. In feite een vergeten landsdeel, dat ingeklemd lag tussen de vruchtbare gronden van Groningen, Friesland en Overijssel. De bevolking bestond uit twee standen; herenboeren met notabelen, de onderklasse waren de landarbeiders. Deze laatste groep was arm, en bleef ook arm door uitbuiting.
In het voorjaar, de zomer of het najaar was er werk. De herenboer kon naar believen kiezen uit een overaanbod aan werklui. Was de man groot en sterk, het gezin gezegend met veel inzetbare kinderen, ook een werkzame vrouw, dan kon het gezin rekenen op inkomsten. ’s Winters, wanneer het werk stil lag, ontbeerde het gezin inkomsten. Toch moest er gegeten worden, daarvoor werden de boodschappen gedaan in de dorpswinkel, die meestal eigendom was van de herenboer, dus werd op de pof gekocht. Later werd de schuld met gesloten beurs vereffend door geleverde arbeid. Zo bleef de bevolking arm.
De behuizing was veelal armoedig, zo niet te zeggen primitief. De meest schamele bewoning bestond uit plaggenhutten, die nu als een toeristische bezienswaardigheid te kijk staan. Je kunt er zowaar in overnachten. Het was een eenvoudig bouwwerk, gedeeltelijk uitgegraven in de grond zonder zijmuren, zodat het dak op grondhoogte begon. Het dak was bekleed met plaggen, die uit het omliggende land werden gestoken. Het was een ongeschreven regel, dat het huis mocht blijven staan wanneer het tussen zonsondergang en zonsopgang was gebouwd en de schoorsteen ’s ochtends rookte. De kachel was dan ook het kostbaarste attribuut in huis. Geld om kolen te stoken was er vaak niet. Daarom bevolkten hele gezinnen het veen om los turfgruis te verzamelen. Die koste niets of bijna niets. Met een vuurtje bij de hand voor het koken van een potje bonen, of de handen te warmen, vergaarde men brandstof.

Zo was ook de situatie op 21 mei 1917 bij Valthermond. Het was windstil en rustig weer, de zon scheen, er was geen vuiltje aan de lucht. Kurkdroog turfstrooisel lag overal voor het oprapen, tot plotseling een hevige wind opstak. Of de vonk nu door een baggermachine was veroorzaakt, of dat de stookvuurtjes omvielen, het zal om het even zijn. Overal ontstond tegelijkertijd kleine brandjes, die zich razend snel verspreiden tot grote branden. Water was niet voorhanden op het uitgestrekte land zonder sloten, zodat niets te blussen viel., Het vuur vrat zich van akker naar akker, van land naar land, de hele omgeving van Valtherveen tot aan Exloërveen, stond in vuur en vlam. De harde wind bleef aanhouden, waardoor de branden zich nog verder konden verspreiden, van huis tot huis, van schuur naar schuur. Zestien mannen, vrouwen en kinderen verbranden levend. Het vee stond klagelijk te blaten tot ook dat geluid verstomde. De vuurzee was immens. Wanneer het vuur in aantocht was werd het huisraad in paniek in het kanaal geworpen, in de hoop nog iets te behouden, echter ook dat brandde af tot aan de waterspiegel.
Een aangemeerd schip met turf werd de meest gruwelijke prooi van het vuur, het ontvlamde spontaan. De schipper met vrouw en kinderen sloten zich op in de kajuit en meenden daar veilig te zijn. De stalen kajuit veranderde als het ware in een fornuis, alles werd door de hitte ontzet, geen deur kon meer open. Het gezin is verkoold teruggevonden. Een oppervlakte van honderden hectaren heeft wekenlang in brand gestaan. Hier doofde het vuur, daar laaide het weer op. Enkele dagen na de brand hebben Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik het rampgebied bezocht, waarmee ze hun medeleven betoonden. Maar verder kwam geen hulp van betekenis. Het was een buitengewest, een oord van weinig belang.
Freek
juni 7, 2011
Dit soort beelden komen bij mij boven als ik lees dat een voorouder is overleden, beroep dagloner of veenarbeider.
Niks romantisch, keihard werken en arm sterven.