Bevallingen door de eeuwen heen

Bevallingen door de eeuwen heen

Dankzij de huidige medische kennis, ontwikkelingen en technologie is de overlevingskans van pasgeborenen in Nederland sterk toegenomen ten opzichte van eeuwen geleden.

Het Nederlandse zuigelingensterftecijfer over dit jaar wordt geschat op 3,69 op 1000 inwoners. Dit aantal was in de middeleeuwen 45.


Ziekten, hygiëne, gebrek aan kennis en vroeggeboorten waren enkele oorzaken van de hoge zuigelingensterfte.

Vroedvrouwen speelden een zeer belangrijke rol bij de bevalling. Als je rijk was beviel je thuis en had je een heel entourage om je heen, waaronder vroedvrouw en diverse vrouwelijke familieleden, vrienden of buren. Als je arm was meestal baarde je doorgaans in een gasthuis, waar de hygiënische omstandigheden niet best waren. Het waren vaak kleine donkere kamers, met weinig frisse lucht, waar vroedvrouwen niet graag kwamen. Diverse dodelijke ziektes, zoals de kraamvrouwenkoorts maakten in vroegere tijden hierdoor vele slachtoffers onder moeders en kinderen.

Het verloop van deze ziekte werd door Ignaz Semmelweis stap voor stap beschreven. Eerst krijgen de getroffen vrouwen last van hoge koorts. Daarna krijgen ze erge dorst. Vervolgens krijgen ze een lage en snelle (maar vaak zwakke) pols. Een paar dagen later verschijnen er paars-blauwe vlekken op de huid. Bij autopsie blijkt dat alle organen zijn ontstoken en dat overal haarden met pus zitten.

Bevallingen gingen er vroeger iets anders aan toe dan tegenwoordig. De kennis van het inwendige lichaam was niet zo groot als nu. Bij een moeilijke verlopende bevalling werden vrouwen vaak van positie veranderd. In oude boeken lees je over de geboortestoel en het op schoot nemen van de vrouw – de vrouw ging dan bij een ‘schootster’ op schoot bevallen.

Unieke afbeelding met een mannelijke schootser (waarschijnlijk haar echtgenoot)

Unieke afbeelding met een mannelijke schootser (waarschijnlijk haar echtgenoot)

Baarstoel - bron Museum Boerhaave

Baarstoel - bron Museum Boerhaave

In de middeleeuwen rond 1500 vond naar verluid de eerste keizersnede plaats door Zwitser, Jacob Nufer, een varkenscastreerder. Hij voerde de keizersnede uit bij zijn eigen vrouw die een moeizame bevalling had. Moeder en kind maakte het goed en het echtpaar kreeg daarna nog 5 kinderen.

In 1848 werd de narcose ingevoerd en vergaarde men meer kennis over het bevallingsproces en zwangerschappen. Door de eeuwen heen kregen vroedvrouwen een steeds belangrijkere rol. Naast het begeleiden van de baring van het kind, namen zij ook een essentiële rol in het onderwijzen van moeders over hygiëne, het bakeren en nazorg.

Van gasthuis naar ziekenhuis
Heel vroeger was het gasthuis ook werkelijk een gasthuis, een eenvoudige voorloper van het huidige hotel. In dit gasthuis werden later ook zieke mensen verzorgd. Het zorg en onderdak geven was veelal religieus geïnspireerd. Deze oorsprong is ook nog terug te vinden in het aanspreken van verplegend personeel met ‘zuster’ of ‘broeder’ en in de naam van sommige ziekenhuizen: “Wilhelmina Gasthuis”, “Sint Franciscus Gasthuis” en “St. Jans Gasthuis”.

Ziekenhuizen voor besmettelijke ziekten ontstonden ook wel op initiatief van stadsbestuurders. Die pest- en leprozenhuizen lagen vanwege het besmettingsgevaar buiten de stad. Aan het eind van de 19e, begin 20e eeuw begon men goede gezondheidszorg te beschouwen als iets waar iedereen recht op had; zo ontstonden veel nieuwe ziekenhuizen uit particulier initiatief. Later werden sommige ziekenhuizen onderdeel van een universiteit waar geneeskunde onderwezen werd. Dit zijn de zogeheten academische ziekenhuizen.

Veel lokale ziekenhuizen zijn in de twintigste eeuw met de bevolkingsgroei ontstaan vanuit de behoefte van iedere streek om een eigen ziekenhuis te hebben. Dit zijn vaak stichtingen, die nog steeds voor een klein deel gefinancierd worden uit giften.