Ik Mathilda Hofker geboren in 1930 kreeg in het jaar 2000 in het nabij zijn van mijn man, te horen dat Frederik Carel Hofker niet mijn vader was, maar dat zijn neef de kunstschilder Willem Gerard Hofker mijn biologische vader was, die mijn moeder Josephina Maria Hofker- Thepen geschilderd heeft in 1928 en dat ik uit deze relatie geboren ben., Het was een familie geheim, die mij verteld werd door mijn oudste broer Jan Hofker die ernstig ziek was en kort daarna overleed..Ik heb bij de burgerlijke stand een akte verkregen van een kwartierstaat waarin vermeld staat dat ik geëcht ben door F.C. Hofker die mij grootgebracht heeft. Nu is mijn vraag ; of er iemand is die weet van mijn bestaan.
MyHeritage is op zoek naar gebruikers die dankzij MyHeritage bijzondere ontdekkingen hebben gedaan door een DNA-test en/of stamboomonderzoek, en deze verhalen en ontdekkingen met ons zouden willen delen.
Heeft u nieuwe familieleden ontdekt met behulp van een DNA Match? Een nicht of neef in het buitenland leren kennen van wie u het bestaan eerder nog niet kende? Heeft u elkaar weergezien, heeft u plannen daarvoor of onderhoudt u tegenwoordig contact met hem of haar? Heeft uw DNA-test een bijzondere etnische herkomst laten zien, waarvan u nu de achtergrond onderzoekt? Bent u bijzondere familiebrieven of -foto’s op het spoor gekomen? Heeft u een link gevonden naar een bijzondere voorouder? Een andere bijzondere vondst of ervaring opgedaan waarover u wilt vertellen?
Kortom: heeft u een bijzonder verhaal dat u met ons wilt delen? Stuur dan een email met uw naam, telefoonnummer en emailadres en uw verhaal naar nederlands@myheritage.com.
U ontvangt altijd een reactie van ons. We zijn benieuwd naar uw verhalen!
Met vriendelijke groet,
Het MyHeritage team
Jan Smeets
januari 11, 2018
Hoewel ik al eens eerder, een verhaal over mij geplaatst heb gezien op Uw site en in het Eindhovens Dagblad, heb ik weer het een en ander ontdekt. Familieleden/verwanten waren op allerlei wijze betrokken bij de Europese en vooral Nederlandse geschiedenis. Denk maar aan de onthoofdingen van “van Egmont en Hoorne” te Brussel en Willem, die daar de dans nog net ontsprong. Het waren verwanten. Kort daarna ontstond, plotseling aan weerszijden van de nu zuidgrens, een geheimzinnig handelaarsvolkje; de Teuten. Zij trokken als kooplieden en ambachtslui door Europa. Hun ontstaansgeschiedenis is/was volledig onbekend. Mijn voorouders en overige familieleden stonden vormden de basis van die organisatie al omstreeks 1400.Omtrent mijn zoektocht naar mijn familieverleden heb ik, behalve de Smeetssite bij MyHeritage ook een soort zoekverslag samengesteld. Aanvankelijk een boek voor in familiekring. Later vond ik er toch nog het een en ander bij, zoals gebruikelijk bij genealogisch onderzoek. Het handelt niet over Barbarossa, maar behelst de periode van omstreeks 1300 tot heden. Het zorgde voor een bepaalde kijk op de “vaderlandse geschiedenis” die soms wat anders is dan we vroeger op school leerden. Hieronder volgt een “korte” samenvatting omtrent De Teuten.
Samenvatting “de Teuten”
Ze waren er plotseling, aan weerszijden van de huidige oostelijke helft van de Noord- Brabantse en Belgisch Limburgse grens tussen grofweg 1590 en 1650. Een mysterieus ontstaan, waarover vooral veel gegist en niets geweten is. Vanaf 1675 is er veel meer over bekend. Onderling spraken ze een brabbeltaaltje waar buitenstaanders niets van begrepen en werden ook wel moffen genoemd. Hun herkomst bleek uit genealogisch onderzoek. Hun herkomstgebied, oostelijk en zuidelijk van de Peel, waren indertijd “Duitse” staten. Uit dat onderzoek bleek dat de families Smeets – Smets en van Hoof rechtstreeks afstamden af van “Gerard I van Horne, Habsburgfamilie” en daarin zat de clou. Omdat niet iedereen heer, graaf of prinsbisschop kon worden, werden “niet-oudste zonen” vaak geestelijke of ambachtsman, vooral smid het belangrijkste vak. Vandaar de namen Smeets-Smets, waar wel 80 variaties van bestaan. De smid, een geschoold vakman, vervaardigde gereedschap, harnassen, wapens en was vaak schepen of gilde- en broederschapsmeester. Zo hield de machtige familie de zaak onder controle. Nadat in 1342 de Maas verlegd was, vestigde men zich in Roermond dat voortaan Maashaven was en wat later Hanzestad werd. Bij keizerlijk decreet werden Hanzesteden afwijkend bestuurd door tienmannen, de hoofden van de belangrijkste “amten” o.a. kooplieden en schippers. Omstreeks 1400 waren er behalve smeden en kremers/“teuten” al pelsers (bont), wat later wijnhandel en schippers in de Smeetsfamilie. Roermond was een welvarende grote stad tussen Antwerpen en Keulen met handel in hout, steenkool en lakense stof. De voorspoed duurde tot 16 juli 1554, die nacht brandde door brandstichting ¾, het rijkste deel, van de stad af en veroorzaakte het vertrek van 3/5 van de inwoners, ongeveer 9000 personen, waaronder een groot deel van de Smeetsfamilie. Kort daarna brak, de Tachtigjarige Oorlog uit, maar vijandelijkheden waren er al veel eerder. Roermond behoorde 5 jaar tot Staats gebied, die periode was slecht bevallen. Voor “Staatsen” en/of aanhangers van de nieuwe geloofsrichting was geen plaats meer in de stad en familie. Dat was de reden voor de onthoofdingen te Brussel, niets anders. De Staatsen voerden bij Dordrecht omstreeks 1590 de Maasblokkade uit om de zuidelijke Nederlanden “Spanjaarden” op de knieën te krijgen, waardoor de economische ineenstorting van Opper Gelres Roermond, compleet was. Een aantal “toppers” uit de Smeetsfamilie, werden vervolgens binnen “de familie”, op “Bosmolen” en “Opten vorsten Kaubergh” (bij Panheel) omgeschoold tot pachters/landbouwers. De kremers, smeden, handelaren, schippers en andere ambachtslieden trokken in familieverband naar oorden waar “de familie” belangen had o.a. Riethoven en omgeving. Ook verwante families zoals Custers, Cocx, Conincx (schippers) en Wilms gingen mee. In Riethoven (Walik) lag een landgoed (Bouwens/Riethovius) van deLuikse kloosterorde Sint Jacob. Die orde had ook landgoederen (belangen) in Borkel en Schaft, Bergeijk en Westerhoven. In Riethoven e.o. lagen ook nog landgoederen van de heer van Herlaar en Perwijs, (van Horne), waaronder de Keersoppermolen en mogelijk ook de Volmolen. Zo geraakten de “Opper Gelrese” kremers, smeden, kooplieden en landbouwers in die omgeving. Er was een familietak in “Het land van Hoogstraten”, waarvan leden zich in Rijkevorsel en Antwerpen hadden gvestigd, Smeets/Speecx. Ook in Oirschot/Best en nu Belgisch Limburg woonde familie. Na de Staatse confisquering van het Riethovense kloosterbezit, ging een deel van de familie terug naar inmiddels Spaans Opper Gelre. De “Riethovenblijvers” waren, of werden teut, herder of keuterboer met schapen en een weefgetouw waarop zij de verkoopproducten voor de reizende teut produceerden. Zo omzeilden (“arme keuterboeren”) de hoge Staatse belastingen in wingewest Staats Brabant. De Riethovense teuten waren bekend als textielteuten. De verdiensten werden ongetwijfeld binnen de familie elders geplaatst, het veilige buitenland was immers heel dichtbij (Luijksgestel en Achel). Bovendien behoorde men niet tot de armen. De teuten waren familie van, of bekend met de machthebbers in gebieden waar men handelde. (De stenen behuizingen) In Riethoven huwde men met daar bekende namen, als Cocx, Popeliers, Bodtbergen, Custers, van Ekert, Ooms, Tilborghs, Valkenaars, Bergmans, van Beek, Quinten, Carnouts, e.a. waarvan Custers, Cocx en Bodtbergen vrijwel zeker afkomstig waren uit Opper Gelre. Van Ekert en Quinten behoorden waarschijnlijk tot de landadel, afkomstig van voormalig Perwijsbezit te Oirschot (Best, Acht en Woensel). Er waren veel familiehuwelijken. De naam Cocx veranderde in voornaam Lucas, wat Luijcken werd. Henricus, Henricus Goessen/Goossen was bekend als “den Snijder”, wat Sniders en Snijders werd. Op zijn Limburgs; Snieders. Hij was omstreeks 1590 al schoenlapper met personeel (Teut). Later huwden Sniedersen opnieuw met Smetsfamilie. De Borkelse/Bergeijkse teuten en valkeniersfamilies Melskens-Bots-Jansen en de Valkenswaardse/Westerhovense Carnoedis/Carnoutsfamilie behoorden tot dezelfde groepering en waren op allerlei wijze familie/verwant. Ze waren goed georganiseerd, spraken Frans en Duits en hadden depots in o.a. Elzas en Beieren, waar men zich ook vestigde. In de Elzas, Surbourg huwde een familielid met een dame van Oostenrijkse afkomst, haar beroep; marchande. Haar grootvader (marchand) kwam uit Vorarlberg, Oostenrijk. Ook de valkerij was een teutenvorm. Het Kempense dialect van 60 jaar geleden, lijkt niet op het huidige taalgebruik in deze streek. In de Teutentijd werd dat met Frans, Duits en Limburgs dialect vermengd en aangevuld met dialectische plaatsnamen, termen van maten, gewichten en geld uit andere gebieden. Een buitenstaander verstond daar niets van, dat was de geheimtaal der teuten.
Volgens de verhalen trokken teuten door Europa, tot zelfs Denemarken, met een mand op de rug, waarin ze gereedschap of stalen vervoerden. Zo’n figuur is op een luchtboog van de Sint Jan te ’s-Hertogenbosch uitgebeeld. Goed voor de mythevorming, maar zo zal men uitsluitend de afstand tussen nabije klanten hebben overbrugd. Dat Teuten te voet naar hun handelsgebieden gingen geloof ik niet, gezien hun voorgeschiedenis. Voerlui en schippers zullen voor transport gezorgd hebben en dat was vaak familie o.a. Conincx. Bovendien konden de (ex) Maasschippers, landbouwers en (hoef)smeden heel goed met paarden overweg. Zowel de Teuten als hun goederen zullen in een Maashaven (Wessem of Elsloo) of Rijnhaven w.s. Düsseldorf, scheep zijn gegaan en varend, richting Beieren en Elzas. Er zijn heemkundige gegevens dat ze eerst in Buggenum, waar familie woonde, zaadgoed voor de handel insloegen en bij terugkomst daar koperwerk, gereedschap en porselein verhandelden. Porselein kwam uit Dresden of de zuidelijke Duitse staten.
Het volledig relaas staat in het “Het overleveringsverhaal”, de volledige stamboom op Myheritage Smeetswebsite.